Amsterdam, 10 maart 2009
Er moet een apart vergunningen- en controlestelsel komen voor militaire productie in het buitenland onder licentie van een Nederlands bedrijf. Dit is nodig om te voorkomen dat militaire goederen in handen komen van ongewenste partijen. Dit concludeert de Campagne tegen Wapenhandel in een rapport dat vandaag verschijnt.
Aan de hand van een aantal voorbeelden van de productie van militair materieel in landen als India, Turkije, Israël en China, op basis van een licentieovereenkomst met een Nederlands defensiebedrijf, wordt duidelijk dat de Nederlandse overheid nauwelijks grip heeft op waar in het buitenland geproduceerd militair materieel uiteindelijk terecht komt. Zo werd onder een Nederlandse licentie geproduceerd militair materieel ook verkocht aan bijvoorbeeld Taiwan, Iran en Algerije. In veel gevallen zou voor dergelijke bestemmingen géén wapenexportvergunning zijn afgegeven wanneer sprake zou zijn van rechtstreekse uitvoer vanuit Nederland naar die landen.
Weliswaar is in een aantal gevallen vereist dat de buitenlandse producent toestemming vraagt voor uitvoer van het geproduceerde materieel, maar over de hele linie zitten grote gaten in de controle. Daarnaast kunnen technologie, productiemiddelen en kennis, bedoeld voor licentieproductie in het buitenland, gemakkelijk buiten controle van het leverende land gesteld worden.
Nederland hanteert vooralsnog geen apart vergunningenstelsel voor licentieproductie. Ten onrechte wordt er van uitgegaan dat het algemene vereiste van een wapenexportvergunning voldoende garantie biedt voor goede controle op de verspreiding van wapentechnologie.
De Campagne tegen Wapenhandel bepleit, zoals dat ook in andere landen al gebeurt, een apart vergunningstelsel voor licentieproductie. In dergelijke vergunningen moeten aanvullende voorwaarden voor zaken als duur van de overeenkomst, hoeveelheden goederen, eindgebruik en controle daarop, zijn opgenomen.