De CO2 voetafdruk van de krijgsmacht

1 april 2021 – Deze week verscheen het onderzoeksrappport van de Scientists for Global Responsibility The carbon footprint of military sectors in the EU over de uitstoot door de militaire sector. Het SGR-onderzoek heeft betrekking op de zes Europese landen met de hoogste defensie-uitgaven, waaronder dus Nederland.

De militaire sector heeft geen reductiedoel onder het klimaatverdrag van Parijs, maar de NAVO heeft de ambitie uitgesproken om in 2050 klimaatneutraal te zijn. In Nederland heeft het Ministerie van Defensie de opdracht gekregen om in 2030 de CO2-uitstoot gehalveerd te hebben. Hoe dat moet gebeuren is vooralsnog een raadsel.

Brandstofslurpers

Bij de uitstoot door de krijgsmacht kan onderscheid worden gemaakt tussen uitstoot van militaire bases en uitstoot van transport. (Het onderzoeksrapport van SGR neemt overigens ook de uitstoot door de militaire industrie mee.) Aan verduurzaming van bases wordt hard gewerkt. Het is ook strategisch handiger als je een basis in een afgelegen gebied – Afghanistan, Mali – niet per vrachtwagen van brandstof hoeft te voorzien. De krijgsmacht mag zichzelf graag beroemen op investeringen in zonnepanelen en – jawel – LED-verlichting op marineschepen. Het grote knelpunt zit bij de brandstofslurpende transportmiddelen van Defensie. Marineschepen en gevechtsvliegtuigen nemen nog altijd het overgrote deel van de defensieuitstoot voor hun rekening. Uit de losse pols: het gemiddelde brandstofgebruik per uur van een F-16 is gelijk aan dat van 900 auto’s.

Brandstofgebruik is strategische informatie

Amerikaanse onderzoekers stelden in 2019 vast dat het Pentagon de grootste institutionele CO2-vervuiler ter wereld is. De hoeveelheid uitstoot fluctueert naar gelang de omvang van actieve inzet van troepen, maar ook als er geen sprake is van oorlog is de krijgsmacht een behoorlijke vervuiler, er wordt immers voortdurend geoefend. Hoeveel brandstof krijgsmachten en bepaalde wapensystemen precies gebruiken is strategisch geheim – de vijand zou imers zijn voordeel kunnen doen met zulke informatie. De beschikbaarheid van brandstof is cruciaal voor het ‘voortzettingsvermogen’, de mogelijkheid om door te kunnen met oorlogvoeren. Globaal wordt geschat dat tweederde van de brandstof van krijgsmachten wordt opgeslurpt door militaire vliegtuigen. Wapenbedrijven als Airbus kondigen regelmatig ambitieuze projecten aan voor duurzame oorlogsvliegtuigen. Dat staat vooral erg mooi in hun duurzaamheidsverslagen. De technologie voor een zwaar militair vliegtuig of een straaljager op waterstof is voorlopig nog niet ontwikkeld, en bovendien, uit welke duurzame energiebron zou die waterstof gemaakt moeten worden? Dat geldt trouwens ook voor de civiele transportsector, met name voor de luchtvaart. En als we alle transport, electriciteitsgebruik en productie op duurzame energiebronnen willen laten draaien zullen met name de groot-consumerende rijke landen echt moeten minderen.

Bombarderen op biobrandstof?

In Nederland heeft Defensie de ambitie om ‘waar mogelijk’ biobrandstof te gebruiken, maar is dat realistisch? Biobrandstof uit planten wordt door milieu-organisaties afgewezen als oplossing, omdat dit teveel grond in beslag neemt, ten koste van voedselvoorziening. Van biobrandstof uit reststromen, waar de krijgsmacht nu op inzet, is domweg niet voldoende voorhanden. Een proef in 2018 met het bijmengen van 5% gebruikt frituurvet in F-16’s op vliegbasis Leeuwarden (in het kader van een duurzaam Friesland-project) moest voortijdig worden afgebroken omdat onvoldoende biobrandstof voorhanden was. Bovendien is het peperduur. Het bedrijf dat de brandstof leverde heeft inmiddels wel vol goede moed samen met onder andere KLM en de Schipholgroup een ambitieuze start-up opgezet in Amsterdam voor de productie van groene vliegtuigbrandstof uit duurzame bronnen. Een project dat mogelijk in de verre toekomst een bruikbaar product kan afleveren. Ooit. Misschien.

Minder zwaar, minder ver

Voorlopig geldt voor militair transport hetzelfde als voor civiel transport: het moet vooral minder. Technische oplossingen voor duurzame voortstuwing zijn niet of pas over tientallen jaren beschikbaar. Defensie moet dan ook niet suggereren dat het zijn reductiedoelen met biobrandstof kan halen. Dat is domweg niet mogelijk, zeker niet zolang defensie van die zware transportmiddelen heeft. Bij de vervanging van mijnenbestrijdingsschepen is recent weliswaar gekozen voor een zuiniger motor, maar omdat de schepen in zijn geheel zwaarder zijn komt het brandstofgebruik toch hoger uit. (Hetzelfde wat je trouwens bij personenauto’s al jaren ziet gebeuren.) Alleen als bij de aanschaf van wapensystemen het brandstofgebruik een belangrijke keuzefactor wordt kunnen de uitstootcijfers van defensie omlaag.

Wat echt zou helpen is om de militaire strategie en bewapening minder te richten op ‘out-of-area’ operaties. De krijgsmachten van westerse landen zijn vooral ingericht – net als in de koloniale tijd – op het behouden van toegang tot grondstoffen, desnoods met inzet van militaire middelen, en het bewaken van de zeeroutes van grondstoffen voor onze consumptie-economie. Daar zijn zware transportmiddelen voor nodig: vliegtuigen die pantservoertuigen en howitzers in de woestijn kunnen afleveren, grote marineschepen die als een soort drijvende militaire basis overal ter wereld macht tentoon kunnen spreiden, F-35 vliegtuigen die diep in vijandelijk gebied, onzichtbaar voor radar, bombardementen kunnen uitvoeren.

In plaats van een krijgsmacht die de wereld kan controleren zou je ook kunnen kiezen voor een krijgsmacht die je grondgebied kan beschermen. Dan heb je heel wat minder zware wapensystemen nodig. En je zou weer eens wat werk kunnen maken van ontwapeningsverdragen en betere diplomatieke betrekkingen. Die zijn in de afgelopen 30 neoconservatieve jaren nogal in de vergetelheid geraakt, maar zijn de moeite van het oppoetsen meer dan waard.

Wendela de Vries

Eerder gepubliceerd op grenzeloos.org